Jan Pieterszoon Sweelinck (1562-1621).
Vele Nederlanders kennen zijn gezicht, al was het maar omdat zijn portret vóór de introductie van de euro het bankbiljet van 25 gulden sierde. Een groot Nederlander, deze in Deventer geboren Amsterdammer, vanaf zijn 15e (!) tot zijn dood in 1621 organist van de Oude Kerk in de hoofdstad. In die hoedanigheid was hij tot ver over de landsgrenzen bekend: stedelijke overheden en adellijke vorsten (vooral in Duitsland) stuurden hun veelbelovende jonge orgeltalenten naar ‘Meester Jan’ van Amsterdam om daar de vakkennis op het hoogste niveau op te doen. Zo stuurde Johan Sigismund, keurvorst van Brandenburg, in 1613 de koorknaap August Brücken naar Amsterdam om bij Sweelinck een opleiding te krijgen tot organist. De vorst had zich naar het voorbeeld van het Huis van Oranje in Hessen tot het calvinisme bekeerd om zich van zijn eigen Lutherse adel los te koppelen en zich veel meer op de Nederlanden te oriënteren. Een politieke manoeuvre dus. Hij betaalde Sweelinck het aanzienlijke bedrag van 200 florijnen voor het onderwijs aan August Brücken, die vervolgens na genoten studie naar Berlijn terugkeerde met manuscripten van zijn leermeester. Kort daarna, in 1616 en 1618 verschenen in Berlijn de vier- en zesstemmige psalmen van Sweelinck voorzien van teksten van de Königsberger dichter Lobwasser. Hiermee had de keurvorst een calvinistisch speerpunt gevestigd in het overwegend Lutherse Saksen middels de muziek van Sweelinck. Het leverde Sweelinck het epitheton “der deutsche Organistenmacher” op.
Organist, pedagoog en … componist
Sweelinck was weliswaar in zijn tijd geroemd als organist, pedagoog en deskundige op het gebied van orgelbouw, zijn muziekhistorische betekenis ontleent hij echter vooral aan zijn werkzaamheden als componist, de laatste der grote Nederlandse polyfonisten. Hij schreef een omvangrijk oeuvre voor toetsinstrumenten (orgel, klavecimbel) en een nóg groter aantal vocale werken. Daarvan zijn vooral de klavierwerken repertoirestukken gebleven, vele malen uitgevoerd en de laatste jaren door diverse musici op CD gezet. Nu vond Sweelinck zelf zijn vocale werk veel belangrijker: tijdens zijn leven is het merendeel daarvan in druk verschenen, terwijl de klaviermuziek alleen in handschriften bewaard is gebleven.
Vocale werken
Onder de vocale werken bevinden zich composities op wereldlijke teksten, zoals madrigalen, rimes en chansons, en een complete meerstemmige zetting van het Geneefse psalter, dat in de literatuur als zijn levenswerk wordt beschouwd. Alle 150 psalmen, sommige zelfs meerdere keren getoonzet, zijn in vier bundels door Sweelinck gepubliceerd. Daarnaast gaf hij een bundel Cantiones sacrae uit met 37 motetten op Latijnse teksten. Paul Witteman schrijft in zijn Volkskrant-column Wederhoor over deze muziek: “Sweelinck roept een sfeer op die niet toevallig aan de schilderijen van Vermeer doet denken, een soevereine klank van een toondichter des vaderlands in de Gouden Eeuw”.
Opnames
Merkwaardig genoeg zijn er alleen sporadische opnames van de vocale werken beschikbaar, van de ruim 150 psalmen zijn er ongeveer 20 her en der opgenomen, de rest is tot nu toe voor het publiek onbekend gebleven. Het Gesualdo Consort Amsterdam, een internationale groep vocalisten gespecialiseerd in de uitvoering van oude muziek, brengt daar nu verandering in. Het ensemble werd geformeerd door Harry van der Kamp, wereldwijd bekend bassolist en vurig pleitbezorger van het vocale werk van Sweelinck en diens tijdgenoten. Het ensemble heeft de laatste jaren reeds enkele unieke opnames gepubliceerd die in vaktijdschriften hooggeprezen werden.
Nog een klein beetje historie
Sweelinck gebruikte voor zijn psalmzettingen teksten uit het Franstalige metrische psalter van Clément Marot en Théodore de Bèze. Uit die keuze blijkt dat hij niet aan toepassing binnen de kerkdienst dacht, anders had de Nederlandse berijming van Petrus Datheen, die in de meeste kerken in gebruik was, meer voor de hand gelegen. Sweelinck had zingende gezelschappen in de huiselijke kring voor ogen, afkomstig uit de gegoede burgerij, waar het Frans in hoog aanzien stond. De opdrachten in de eerste twee boeken aan burgemeesters en een groep calvinistische kooplieden onderstrepen dat. Om die reden kiest het Gesualdo Consort Amsterdam ook voor een kamermuzikale uitvoering, en niet (zoals op de incidentele bestaande opnames te horen is) voor een koorbezetting. Het komt de precisie van ritmiek en middeltonige (niet gelijkzwevende) intonatie zeer ten goede en laat de psalmen spreken door de expressiviteit van de klankkleur, de beschouwelijkheid van de tekstdeclamatie en de intimiteit van de tekstillustratie.
Tenslotte: over de gezindheid van Sweelinck zijn vele discussies gevoerd. Na de zogenaamde Alteratie van Amsterdam (1578) werd de katholieke liturgie in de Oude Kerk vervangen door de gereformeerde eredienst, waarin geen ruimte meer bestond voor orgelspel. Sweelinck kreeg echter als organist in overheidsdienst een geheel andere opdracht die inhield dat hij elke dag minstens een uur het orgel van de Oude Kerk diende te bespelen. Met de zetting van het Geneefs psalter heeft hij als toondichter een eigen keuze gemaakt waaruit zijn muzikale inspiratie spreekt, niet zozeer zijn geloofsovertuiging; tegelijkertijd hebben de Latijnse motetten in de Cantiones Sacrae een rooms-katholieke connotatie, maar het merendeel van die teksten passen evengoed in de protestantse traditie. Een en ander moge de geestelijke tolerantie in de jonge Republiek illustreren, die zo kenmerkend was voor de instelling van Willem de Zwijger, een tolerantie die tot in onze dagen het embleem van de Nederlandse samenleving is gebleven.
Vondel
In het epitaaf dat de doopsgezinde Joost van de Vondel schreef na het overlijden van Sweelinck vind je die zelfde brede visie terug:
’Dit ’s Swelings sterflijk deel, ten troost ons nagebleven;’
’t Onsterfelijk hout de maat bij Godt in’t eeuwig leven.
Daar streckt hy, meer dan hier kon vatten ons gehoor,
Een goddelijcke galm in aller Englen oor.
Laten we die goddelijke galm ook voor gewone stervelingen in onze dagen hoorbaar maken.